Hieronder kunt u een aantal energizers vinden die u kunt doen tussen de lessen door. De leerlingen zullen enthousiast reageren en de concentratie komt weer terug.
Tellen tot 10/ 20 De leerlingen gaan in een kring staan. Ze moeten gezamenlijk tot 10 of 20 proberen te tellen (dit pas je aan naar eigen inzicht). De klas spreekt gezamenlijk af wie begint. Degene die begint zet een stap naar voren en zegt: ‘1’. Vervolgens is het aan de rest van de klas om verder proberen te tellen. Let op: er mag niet meer dan één leerling naar voren stappen. Ook mogen er geen afspraken van tevoren gemaakt worden over welke volgorde ze aanhouden. Verder mag er niet onderling gepraat worden. De leerlingen moeten goed op elkaar letten, zodat er niet meerdere leerlingen tegelijkertijd naar voren stappen. Wanneer dit wel gebeurd is de klas af en wordt er opnieuw begonnen vanaf 1.
Zoek je evenbeeld De leerkracht verzint voor de helft van het aantal kinderen in de klas een beroep of bijvoorbeeld een dier en schrijft dat steeds op 2 papiertjes. De papiertjes worden dubbelgevouwen en in een doos gestopt. Elke leerling trekt een kaartje uit de doos. Niemand uit de groep mag weten wat jij op je kaartje hebt staan. Iedereen gaat door de klas lopen. Als de leerkracht in zijn handen klapt dan speel je, al lopend, wat er op je kaartje staat en zoek je de andere kinderen op die hetzelfde spelen. Heb je je partner gevonden, ga dan op een vooraf aangewezen plek zitten. Ga bij elkaar aan de kan zitten.
Spiegelbeeld De kinderen staan in paren tegenover elkaar. Op de maat van rustige muziek maakt een van de twee rustige bewegingen met de handen. De ander probeert als spiegel zo nauwkeurig mogelijk te volgen. Het beste kan men eerst de handen tegen elkaar aanhouden. Afhankelijk van de concentratie kunnen de bewegingen steeds losser en vrijer worden.
Uitbeelden De groep wordt opgesplitst in duo’s. Elk groepje krijgt een kaartje met 2 bij elkaar horende personages (voetballer/scheidsrechter, hond/baasje, kassajuf/klant, etc.). Om de beurt spelen zij hun rollen, zonder te praten. De andere groepen moeten raden wat er uitgebeeld wordt.
Dan denk ik aan Leerkracht noemt een woord, bijvoorbeeld wijn.
leerlingen: dan denk ik aan wijngaard;
leerlingen: dan denk ik aan druif;
leerlingen: dan denk ik aan groen;
leerlingen: dan denk ik aan gras;
leerlingen: dan denk ik aan voetbal;
enz.
Napoleon avec Marielouise schrijf op: na-po-le-on - a-vec - ma-rie-lou-i-se 3x nananananaaa iedereen zingt drie keer napoleon avec marielouise. na die drie keer zingt iedereen: nanananananaaa De keer daarna zingen jullie het weer maar laten jullie de laatste lettergreep weg. dus: napoleon avec marieloui Dit zing je drie keer en dan nanananaaa De keer daarna weer een lettergreep minder enz.
Minuten stilte Benodigdheden: Een horloge De leerkracht wijst de leerlingen op het feit dat het gedurende de komende tijd muisstil moet zijn en dat niemand (behalve de leerkracht) op zijn/ haar horloge mag kijken. Het gaat er hierna om dat de leerlingen precies drie minuten stil blijven en dat jij als leerkracht eens wil bekijken wie er een goed besef heeft van de tijd. Zodra een leerling denkt de tijd voorbij is, gaat deze op een stille en rustige manier staan. Tip: Op het moment dat een leerling gaat staan, volgen anderen vaak snel. Bespreek eens waarom dat is. Op deze manier kun je het 'volgen van elkaar' binnen een klas op een speelse manier bespreken.
Geen ja/nee/uh Nodig een leerling uit om voor de klas iets te kopen in zijn/haar winkel (wat voor winkel mag de leerling kiezen). De klant (= leerling) mag geen ja, nee of uh zeggen.
Waar sta ik? (muziek) Een persoon wordt geblinddoekt en op een onbekende plaats van het lokaal neergezet. De rest van de groep neemt daarna ook een plaats in, ergens in het lokaal, en blijft daar staan. De geblinddoekte noemt nu telkens een van de groepsleden op, die daarop een geluid maakt met een vast voorwerp uit het lokaal, dat zich bevindt op de plaats waar hij staat (bijv. de vloer, het raam, meubilair) Na dit een paar maal gedaan te hebben, moet de 'blinde' precies proberen te vertellen waar hij staat. Als dit gelukt is, kan er gewisseld worden.
Rugtekenen (drama) De kinderen zitten in een kring. De spelleider tekent met de vinger een verticale streep op de rug van een kind. Deze moet het teken doorgeven aan de buurman. Op een gegeven moment zegt de spelleider: "Stop" en moet dat kind het teken op het bord schrijven. De leerlingen moeten proberen om stil en geconcentreerd te zijn, ook als een anderaan de beurt is. * Suggesties: men kan verschillende soorten tekens maken: horizontale streep, kruis, plusteken, driehoek, stippellijn, cirkel, enz. * Variatie: het spel kan ook gespeeld worden door een woord op de rug van een kind te 'schrijven'. Wanneer de spelleider "STOP" zegt, moet het kind, dat aan de beurt is, het woord op het bord schrijven.
Wie is het? De leerkracht heeft een leerling uit de groep in gedachten. Een andere leerling komt voor de klas staan en mag gaan raden. De kinderen in de groep staan. De leerling voor de klas mag vragen stellen aan de leerkracht om erachter te komen wie de leerkracht in gedachte heeft, bv. Is het een jongen? Heeft hij een bril? De kinderen die niet aan de kenmerken voldoen, gaan zitten. Als het kind de leerling die de leerkracht in gedachte had, geraden heeft. Is het kind dat het geraden heeft aan de beurt en neemt iemand in gedachten.
Dansen op muziek: De leerkracht zet een liedje aan en de kinderen mogen zelf even dansen. Er kunnen met de groep vaste bewegingen worden afgesproken of iedereen mag op zijn eigen manier bewegen. Er zijn op internet ook genoeg liedjes te vinden met korte dansinstructie.
Spiegelen De kinderen maken tweetallen. Een kind bedenkt een beweging en de ander doet deze beweging na. De kinderen kunnen achter elkaar staan, dan doen ze de exacte beweging na. De kinderen kunnen tegenover elkaar staan, dan voeren zij de bewegingen in spiegelbeeld uit.
Telefoongesprek Verdeel de klas in 2 groepen. Voor dit telefoonspel verlaten eerst twee leerlingen (één uit elke groep) de groep. Zij spreken af welke personages zij gaan voorstellen, bijvoorbeeld zangers of sportlieden, schoolkinderen, advocaten, moeder en dochter, etc en waarover ze gaan praten. Dan gaan ze weer naar binnen en voeren een telefoongesprek. Uit het telefoongesprek moeten de groepen raden zijn wie ze voorstellen. De kunst is wel aanwijzingen te geven, maar het niet té gemakkelijk te maken.
Chocoladetaart Eén kind komt voor de klas staan die geeft steeds antwoord op de vragen die de klas stelt. De truc is om overal chocoladetaart op te antwoorden.
Commando pinkelen Leerkracht of één leerling vertelt aan de rest van de groep wat zij moeten doen, maar dit kan alleen als je commando ervoor zegt. Bijvoorbeeld: commando pinkelen (met de vinger op de tafel trommelen), springen (dan niet opvolgen want commando wordt er niet voor gezegd.
Moordenaartje wie, wat, waar? Drie leerlingen gaan buiten de klas staan. Eén leerling bedenkt in de klas wie (een personage), wat (moordwapen) en waar (omgeving) en beeld dit uit voor de tweede leerling die naar binnen komt. Dit wordt herhaald totdat de laatste leerling binnen is. Hij/zij moet nu voor de klas zeggen wie, wat en waar het gebeurd is.
Duiven poep/Duimen troef: Er zijn vijf duiven (leerlingen) die voor de klas gaan staan. Alle andere leerlingen zitten op hun plek. Zodra de leerkracht roept: “duivenpoep”, buigen de leerlingen die zitten zich voorover zodat ze niks zien. Vervolgens doen ze beide duimen omhoog. Als alle leerlingen dit hebben gedaan lopen de vijf duiven door de klas. Wanneer een duif iemand in zijn duim knijpt, is deze leerling ‘onder gepoept’. Wanneer dit het geval is, trekt deze leerling zijn duimen naar binnen. Dit om te voorkomen dat nog een duif de leerling onder poept. De duif gaat voor de klas staan wanneer hij iemand onder heeft gepoept. Zodra alle duiven iemand onder gepoept hebben, gaan ze terug voor de klas staan. De leerkracht roept nog een keer “duivenpoep”, waardoor de leerlingen weer rechtop gaan zitten. De leerkracht vraagt vervolgens wie er onder gepoept is. Deze leerlingen proberen te raden wie hen onder gepoept heeft. Hebben ze het goed dan wordt er van rol gewisseld. Is het fout, blijft de duif staan. Dieren memory Er zijn twee leerlingen die buiten de klas gaan staan. Zij mogen niks zien of horen. De overige leerlingen maken tweetallen en kiezen een dier. De leerkracht controleert of er niet twee keer het zelfde dier is gekozen. De overige leerlingen gaan verspreid in de klas zitten. Zodra dit geregeld is, haalt iemand de andere twee leerlingen naar binnen. Zij beginnen om de beurt memory te spelen. Zij wijzen een leerling aan, deze maakt vervolgens het geluid van het dier. De leerling met de meeste goede memory leerlingen wint.
Zullen we ruilen? Oefening waarbij luistervaardigheden en concentratie op de proef worden gesteld. De kinderen staan in een kring. Neem elk een persoonlijk voorwerp voor deze oefening (iets uit je zak, schrijfetui, handtas). De leerkracht legt de oefening uit en doet de handeling voor. Doe zoals ik: je gaat naar een persoon, geeft haar of hem een hand en zegt: “Dag..je noemt de persoon bij de voornaam”. Je geeft het voorwerp en zegt: “Dit is het voorwerp van..(naam van wie het is, de eerste keer is het van jezelf)”. De ander antwoord met: “Dag.. jouw naam, dit is het voorwerp van…” Daarna ruil je het voorwerp. De kinderen voeren de opdracht uit totdat iedereen ongeveer 15 maal een voorwerp geruild heeft. De leerkracht steekt haar/zijn hand in de lucht om de oefening te beëindigen. Probeer het voorwerp dat je nu hebt terug aan de eigenaar te geven zonder vragen te stellen. De deelnemers geven de voorwerpen terug aan de eigenaars. De oefening wordt achteraf besproken zodra alle kinderen hun voorwerp terug hebben.
Wie is de dirigent? De kinderen zitten in een kring. Een vrijwilliger (de speurder) verlaat de ruimte. Iemand in de groep wordt aangeduid als dirigent. De dirigent doet een gebaar op een instrument voor. Probeer het gebaar zo snel mogelijk na te bootsen zonder dat het opvalt wie de dirigent is. De dirigent zal het instrument geregeld veranderen. De anderen doen zo snel mogelijk het gebaar na. De gebaren (muziekinstrumenten) die de dirigent voordoet, worden door de leden van het orkest nagebootst. De speurder komt in de kring staan. Iemand van ons is de dirigent. Het is de persoon die aan het orkest voordoet wat de anderen nadoen. Zoek de dirigent. Je mag drie keer raden. De speurder zoekt de dirigent en mag drie keer raden. Het spel kan een aantal malen herhaald worden. Telkens is er een andere speurder en wordt er nieuwe dirigent aangeduid.
Elkaar terugvinden. Nader tot elkaar komen en leren op elkaar te reageren. Men maakt tweetallen. Elk tweetal gaat tegenover elkaar staan en zo ver van elkaar af dat men elkaars handpalmen kan aanraken. Dan doet iedereen zijn ogen dicht, draait een keer om zijn as en probeert weer elkaars handen terug te vinden. Men mag natuurlijk niet intussen de ogen openen of met elkaar praten., Herhaal dit een paar keer. Lukt het nu beter? Wissel ook een paar keer van partner.